Wereldkampioen dyslexie? Over diagnostiek, belangen en onderwijs

Leestijd 5 minuten

Categorie(ën):
[NL-L] Wereldkampioen dyslexie? Over diagnostiek, belangen en onderwijs

Wereldkampioen dyslexie? Over diagnostiek, belangen en onderwijs

In de recente uitzending van Zembla, Diagnose dyslexie, kwam een opvallende statistiek naar voren: 8% van de Nederlandse basisschoolleerlingen heeft een officiële diagnose ernstige dyslexie. Tel je de ‘minder ernstige’ gevallen mee, dan ligt dat percentage boven de 10%. “We zijn wereldkampioen dyslexie,” stelt prof. dr. Aryan van der Leij. Maar wat zegt dat eigenlijk over ons onderwijs- en zorgsysteem?

Bekijk hier de aflevering van Zembla.

De grens tussen diagnose en onderwijskwaliteit

Zembla stelt een ongemakkelijke vraag: meten we bij dyslexieonderzoek daadwerkelijk een hardnekkig leesprobleem, of zien we vooral het resultaat van tekortschietend onderwijs? De uitzending onthult hoe het huidige diagnostisch protocol in de praktijk is gevormd met medewerking van onderzoekers die ook verbonden waren aan een grote dyslexie-aanbieder. Hoogleraar gezondheidseconomie Marcel Canoy spreekt van een ernstig belangenconflict: “In elke publieke organisatie geldt: de slager keurt zijn eigen vlees niet.”

Tegelijkertijd wijzen experts zoals orthopedagoog Anna Bosman op een ander knelpunt: het leesonderwijs is op veel scholen niet op orde. Wanneer kinderen onvoldoende effectief leesonderwijs krijgen, kunnen hardnekkige leesproblemen ontstaan – óók zonder sprake van dyslexie.

Wat laten cijfers en praktijk zien?

Het hoge aantal dyslexieverklaringen blijkt dus niet los te zien van de context waarin deze tot stand komen. De Inspectie van het Onderwijs (2019) signaleerde al eerder grote verschillen tussen scholen: op kleine scholen en in minder stedelijke gebieden worden meer dyslexieverklaringen afgegeven. Scholen met een hoger aandeel leerlingen met een migratieachtergrond kennen juist minder verklaringen.

Volgens gegevens uit de presentatie van Marita – gebaseerd op onderzoek van onder andere Vernooy, Van der Leij en de Inspectie – is de kwaliteit van het technisch leesonderwijs op veel scholen onvoldoende. Slechts een minderheid van de leerkrachten geeft doelgerichte, effectieve instructie; de helft van de scholen heeft het zorgaanbod niet goed op orde. Met als gevolg dat juist risicolezers tussen wal en schip vallen.

Wat kunnen scholen wél doen?

Gelukkig weten we ook wat werkt. Vroegtijdige signalering, structurele aandacht voor fonemisch bewustzijn, intensieve instructie en verlengde oefentijd vormen de bouwstenen van effectief leesonderwijs. Programma’s zoals Bouw! zijn evidence-based en tonen aan dat met gerichte interventies het aantal leesproblemen drastisch daalt – zelfs met 60 tot 65% bij leerlingen in de D/E-categorie.

Ook het principe van “response to intervention” biedt scholen houvast: kinderen die extra hulp nodig hebben, krijgen die – op schoolniveau georganiseerd en afgestemd op hun niveau. Niet pas na drie jaar wachten, maar vanaf groep 1 en 2, met gerichte acties van het hele team.

Samen verantwoordelijkheid nemen

De uitzending van Zembla biedt geen makkelijke antwoorden, maar roept wél een belangrijke vraag op: willen we blijven leunen op verklaringen en externe behandelingen, of nemen we als onderwijsveld de regie terug? Niet elk kind dat slecht leest is dyslectisch – maar elk kind dat slecht leest verdient aandacht, tijd en effectieve ondersteuning.

Voor scholen, ib’ers en beleidsmakers betekent dit: investeren in de basis. Want als we de kwaliteit van het technisch leesonderwijs verbeteren, kunnen we niet alleen dyslexie beter herkennen – we voorkomen ook dat kinderen onnodig afhaken.